‘Ruim een miljoen mensen aan de kant.’ Ik weet niet hoe vaak ik die kop in de afgelopen twee jaar voorbij heb zien komen. En hoewel hier een pas op de plaats nodig is (het onbenut arbeidspotentieel bevat namelijk óók mensen die tijdelijk geen werk hebben, de groep nog studerende jongeren en mensen die simpelweg niet meer zo gemotiveerd zijn om actief te zoeken naar werk), is aandacht voor deze nog altijd grote groep werkzoekenden natuurlijk meer dan terecht. Maar wat is nu de reden voor de afstand tussen werkzoekenden en werkgevers, die massaal te maken hebben met moeilijk vervulbare vacatures?

In de afgelopen maanden heb ik samen met collega’s een onderzoek afgerond naar de kenmerken van het onbenut arbeidspotentieel in de regio Drechtsteden. Dit is een regio waar ongeveer 20.000 inwoners aan de kant staan. Anders dan veel andere studies, zijn we hierbij grotendeels kwalitatief te werk gegaan.

Oftewel: via het adverteren in lokale huis-aan-huis bladen, het verspreiden van flyers in buurthuizen, scholen en kringloopwinkels, en deelname aan inloopdagen en werkcafé’s hebben we gesproken met 20 werkzoekenden die in bijna alle gevallen al langdurig op zoek zijn naar werk.

Niet verrassend kwam al snel naar voren dat de werkzoekenden te maken hebben met meerdere drempels, die overwonnen moeten worden. Ondanks een sterk arbeidsethos (bijna iedereen wil graag aan de slag!), beperken gezondheidsproblemen, minder aansluitende diploma’s en werkervaring, de zorg voor kinderen (en de inkomensverrekening bij meer uren werk), werkgeversgedrag en het soms niet ervaren van een financiële noodzaak om te participeren, een hogere arbeidsparticipatie in de regio. Een evenmin verrassend is dat de problemen toenemen met het stijgen van de werkloosheidsduur.

Wat de gesprekken óók aantoonden, is dat werkzoekenden inmiddels door de bomen het bos niet meer zien. Dit is wat mij betreft echt reden tot zorg. Want ondanks alle goed bedoelde interventies, instrumenten en instanties die zich bezighouden met de werkhervattingskansen van werklozen, lijkt dit lang niet altijd meer door te dringen tot de leefwereld van mensen.

Het zijn bovendien instanties die zich vaak primair bezighouden met één onderdeel van de oplossing. De één houdt zich primair bezig met het plaatsen in een baan, de ander met het domein zorg, een ander met scholing en ontwikkeling en weer een ander met schuldenproblematiek. Anders gezegd: de wereld van beleidsmakers en klantmanagers lijkt zich steeds meer te vervreemden van de dagelijkse leefwereld van mensen.

Kan het ook anders? Jazeker. Meerder personen (waaronder ondergetekende) hebben al langer gepleit om de leefwereld van mensen centraal te zetten (bijvoorbeeld via een burgertoets bij iedere nieuwe beleidsmaatregel) en daarnaast initiatieven en instanties te ‘ontsnipperen.’ Concreet betekent dit het organiseren van een laagdrempelige ontmoetingsplek voor werkzoekenden (bijvoorbeeld in een bibliotheek of buurtcentrum), waar mensen met ál hun vragen terecht kunnen. Of het nu gaat om werken, leren of zorgen. De ingevoerde lezer herkent hier de gedachtegang van een regionaal ‘Werkhuis’, zoals al eens naar voren gebracht door toenmalig UWV-directeur Tof Thissen en de denkers van het platform ‘Toekomst van Arbeid.’

Welke naam je deze denkrichting geeft doet er eigenlijk niet toe. Werkzoekenden vragen om minder regels en instanties om hun weg naar werk te vinden. Dit kan via een integrale ontmoetingsplek, waar iedereen laagdrempelig en op eigen tempo stappen kan zetten om (weer) aan de slag te komen. Dit kan wel eens een stuk beter aansluiten bij de leefwereld van mensen en bovendien bijdragen aan minder verspilling van re-integratiegeld.

*Fabian Dekker is arbeidssocioloog en werkzaam aan de Erasmus Universiteit Rotterdam